Nieuws, mededelingen en berichten van pastoraat, bestuur en de werkvelden

1942 — Titus Brandsma wordt gevangen genomen en naar het “Oranje Hotel” in Scheveningen gebracht

Op 20 januari wordt Titus Brandsma opgepakt door de Duitsers en gevangen gezet in het Oranjehotel in Scheveningen. Dat was in de Tweede Wereldoorlog een (Duitse) gevangenis waar Nederlanders die zich tegen de Duitse bezetter verzetten werden verhoord en (meestal) berecht. Voor de meeste gevangenen duurde de gevangenschap daar niet lang. Vaak werd berechtiging gevolgd door verdere gevangenschap in Duitsland. Of tot executie in de duinen op de Waalsdorpervlakte. Naar schatting hebben 25.000 Nederlanders in Scheveningen gevangen gezeten, en zijn er in de duinen bij Den Haag 250 vermoord.

De dag ervoor, op 19 januari 1942, werd hij in zijn klooster aan de Doddendaal te Nijmegen gearresteerd. Hij was net terug van zijn rondreis langs de kranten en overlegde op dat moment met zijn vriend Gerard Bodewes, tevens de directeur van dagblad De Gelderlander, over  de voortgang van het verzet. Ook wilde hij het advies van Titus Brandsma over de benoeming van een nieuwe hoofdredacteur bij zijn krant, waarbij hij vanuit Den Haag onder zware druk werd gezet een NSB’er te benoemen. Uiteindelijk zou Bodewes zijn laatste krant op 14 maart 1942 uitbrengen.

Joan Hemels kwam in zijn recent uitgebrachte boek met de verklaring dat de zoon van een Eindhovense hoofdredacteur aan de Duitsers heeft verraden op welke tijdstippen Brandsma op verschillende locaties zou zijn. De vader heeft de Nijmeegse prior gewaarschuwd, waarop Brandsma vervolgens een aantal dagen uit voorzorg niet is verschenen op zijn woonadres. Prior Verhallen had telefonisch na een paar dagen aan Titus laten weten “dat in Nijmegen de kust veilig was en dat hij best terug kon keren”.

Twee agenten van de Duitse Sicherheitspolizei (SD) voerden hem weg en brachten hem over naar de Koepelgevangenis in Arnhem. Van daaruit werd hij op 20 januari 1942 overgebracht naar het beruchte “Oranjehotel” in Den Haag en in cel 577 opgesloten. Hij verblijft daar zeven weken en wordt herhaaldelijk verhoord door SD-Hauptscharführer Hardegen. Deze gebruikt daarbij een geheim stuk uit Berlijn  waarin Titus Brandsma wordt genoemd als de jarenlange leidende man van perscampagnes tegen het nationaal-socialisme.

Foto van (de replica) van cel 577 van het Oranjehotel in Scheveningen, waar Titus Brandsma in 1942 gevangen werd gezet

Op de derde dag in Scheveningen moet Brandsma een schriftelijke verklaring opstellen waarin hij dient aan te geven waarom het Nederlandse volk en met name het katholieke deel daarvan zich verzette tegen de NSB. Hij stelt dat de NSB een anti-nationaal karakter heeft dat op geen enkele manier aansluit bij de historische ontwikkeling van Nederland. En in de samenleving geen enkele aansluiting tussen de NSB en bestaande sociaal-culturele organisaties bestond, en ook niet met de geldende normen en waarden. Hij stelt dat de NSB in heel haar wezen een vreemde eend in de bijt was. Als tweede argument voert hij aan dat iedereen inzag dat de leiders van de NSB in verregaande mate onbekwaam en ongeschikt waren om leiding te geven. De afhankelijkheid van de NSB van de Duitsers onderstreept dat, zo stel hij, en is bovendien voor het besef van nationale eigenwaarde van de Nederlanders.

Uit de verhoren concludeert Hardegen dat duidelijk is dat aartsbisschop de Jong en Titus Brandsma de drijvende krachten zijn achter de sabotageplannen tegen het Duitse streven de Nederlandse bevolking via de pers in nationaalsocialistische richting te krijgen. In een latere verklaring gaf Hardegen aan welke andere overweging een belangrijke rol speelde:

“De deutschfeindliche houding van pater Brandsma is van oude datum. Hij heeft tegen de Jodenpolitiek geschreven, zeer krasse uitdrukkingen gebruikt; hij heeft een militant anti-nationaal-socialistisch standpunt; ja, hij is principieel anti-nationaal-socialist en laat dat overal blijken, onder professoren, als voorzitter van de scholen, etc”.

Voor Hardegen was de conclusie dan ook volstrekt logisch en duidelijk, namelijk dat:

“…het gewettigd lijkt professor Brandsma gedurende lange tijd in verzekerde bewaring te stellen.”

Titus Brandsma zat hier gevangen voor verhoor van 20 januari tot 12 maart 1942. Van hier werd hij overgebracht naar Kamp Amersfoort. Hierna werd hij opnieuw naar Scheveningen gebracht voor verder verhoor, van 28 april tot 16 mei 1942. Van Scheveningen werd hij direct verder gebracht naar de gevangenis van Kleve, Duitsland.

Titus wekt de indruk zijn eerste verblijf in de gevangenis als een rustpunt te beschouwen, wanneer hij op 12-13 februari 1942 schrijft:

O, Jezus als ik U aanschouw,
Dan leeft weer dat ik van U hou,
En dat ook uw hart mij bemint,
Nog wel als uw bijzondre vriend.

 

Al vraagt mij dat meer lijdensmoed,
Och, alle lijden is mij goed,
Omdat ik daardoor U gelijk,
En dit de weg is naar uw Rijk.

 

Ik ben gelukkig in mijn leed,
Omdat ik het geen leed meer weet,
Maar ‘t alleruitverkorenst lot,
Dat mij vereent met U, o God.

 

O, laat mij hier maar stil alleen,
Het kil en koud zijn om mij heen,
En laat geen mensen bij mij toe:
‘t Alleen zijn word ik hier niet moe.

 

Want Gij, o Jezus, zijt bij mij,
Ik was U nimmer zo nabij.
Blijf bij, bij mij, Jezus zoet,
Uw bijzijn maakt mij alles goed.

Bronnen:

1840 – Koning Willem II heft verbod op uitbreiding katholieke ordes op; Karmelieten blazen Boxmeer nieuw leven in

In 1840 heft koning Willem II het verbod op om nieuwe leerlingen (novicen) aan te nemen bij katholieke kloosters. Dat verbod goldt al sinds de Franse bezetting van Nederland door Napoleon Bonaparte en was door Willem I, de vader van de koning in daarna in standgehouden.

Op dat moment telt het Boxmeerse karmelietenklooster nog maar drie paters. Maar meteen na de opheffen van het verbod melden zich nieuwe leden, en worden nieuwe kloosters gesticht, waaronder die in Zenderen in 1855 en in Oss in 1890. Die groei zal uiteindelijk aanhouden tot in de jaren 1960.

Vanouds combineert de orde actief en contemplatief leven. De nieuwe kloosters zijn gekoppeld zijn aan categoriale en parochiële zielzorg en/of middelbaar onderwijs. De eigen opleiding en de wetenschappelijke vorming krijgen meer aandacht. De Karmel wordt steeds actiever en verwerft zich een plaats binnen katholiek Nederland. Nederlandse karmelieten droegen uiteindelijke bij aan de opbouw van de orde in Europa en elders. Zij (her)stichtten provincies in Duitsland, Brazilië, Indonesië en de Filippijnen.

Bronnen:

1842 – Joannes Zwijsen wordt bisschop zonder bisdom

Joannes Zwijsen wordt geboren op 28 augustus 1794 in Kerkdriel als eerste van 10 kinderen van een molenaarsgezin. De molenaar had van zijn vorige gestorven vrouw ook drie kinderen. Het is de periode van de Bataafse Republiek en het Franse keizerrijk, toen er nog geen Nederlandse bisdommen waren en er tussen de Hollanders en Fransen volop in Noord-Brabant gevochten werd.

Op z’n twaalde moet hij naar de Franse School in Reek, een kostschool die een soort voorloper van het vmbo was. Hij loopt daar twee keer weg, maar wordt telkens door zijn vader teruggebracht. Dan volgt hij het traject dat tot priesterwijding moet leiden en in die tijd gebruikelijk was; eerst naar de Latijnse School (voorloper van het gymnasium), in Uden van 1808 tot 1810 en daarna in Helmond van 1810 tot 1813, en hij gaat studeren van 1813 tot 1817 aan het grootseminarie van Herlaer in Sint-Michielsgestel.

Zijn werk als pastoor begin hij in de parochie van ‘t Heike (de Sint-Dionysiusparochie) in Tilburg. Daarna wordt hij kapelaan in Schijndel, en in 1828 pastoor in Best. Daar laat hij zien naast zachtmoedig inderdaad ook ‘sterk’ op te kunnen treden toen hij de discipline bij het kerkkoor streng aanpakte.

In 1829 houdt hij op eigen initiatief een toespraak voor koning Willem II die hem daardoor in zijn koets uitnodigt. Dat levert een bijzondere en nauwe vriendschap op die duurt tot het overlijden van de koning in 1849. De vriendschap zal grote gevolgen hebben voor de positie en acceptatie van de katholieke kerk in Nederland, en van die voor het (protestantse) koningshuis in (katholiek) Brabant. Zo bereiden de twee samen met Thorbecke de  scheiding tussen kerk en staat in de Grondwet voor.

In 1832 wordt Zwijsen pastoor van ‘t Heike, waar veel arme textielarbeiders wonen. Meer nog dan in Best wordt Zwijsen in Tilburg getroffen door de armzalige omstandigheden van de bevolking. Ze hebben amper onderwijsvoorzieningen, en van armenzorg of verpleging was geen sprake. Hij zoekt naar een manier om dat te verbeteren en sticht daarim in 1832 de congregatie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw van Barmhartigheid stichtte, ook wel de Zusters van Liefde genoemd. Hij schrijft daarover:

“Ik had niets anders op het oog dan het oprichten eener school, waarin de arme kinderen zouden onderwezen worden in lezen, schrijven, naaien en breien.”

Dat lukte en de congregatie groeit enorm; toen hij in 1877 overleed, waren er vestigingen op 76 plaatsen in binnen- en buitenland op de gebieden van onderwijs, ziekenverzorging, bejaardenzorg en de zorg voor weeskinderen. Zo ook in Oss waar zij het ziekenhuis St. Anna oprichten (het latere Bernhoven), voor de ouderzorg het Sint Leonardus Gesticht (later Vita Nova, nu De Wellen van Brabant Zorg),  en het onderwijs (MMS Regina Mundi, het huidige Maasland College van OMO, de  huishoudschool mgr. Zwijsen, uiteindelijk onderdeel geworden van Het Hooghuis locatie Oss Zuid/Oss West van Stichting Carmelcollege). Bijzonder is dat hij aandacht bleef besteden aan de sociale nood, zonder te werken aan de oorzaak daarvan (TODO?).

Op 17 april 1842 ontvangt Joannes Zwijsen de titel bisschop. Maar omdat er in Nederland tot 1853 geen katholiek kerkelijk bestuur was toegestaan, werd hem een symbolische “missie”-bisdom toegekend; dat van Gerra, een andere naam voor Egypte. Bij zijn benoeming hoorde ook het recht van opvolging van de bisschop van het voorlopige bisdom Den Bosch.

In diezelfde periode sticht Zwijsen een congregatie van mannelijke religieuzen, speciaal gericht op de opvoeding en het onderwijs van achtergestelde kinderen. Net als de door hem gestichte zustercongregatie wijdde hij de broeders toe aan Onze Lieve Vrouw van de Barmhartigheid. De broedercongregatie werd bekend onder de naam Fraters van Tilburg.

Omdat hij heel goede contacten had met het voorlopige kerkelijke bestuur, koning Willem II en de Nederlandse minister van Katholieke Eredienst wordt hij in 1847 door de paus benoemd tot tijdelijke bestuurder van katholiek Nederland en daarmee de leidinggevende van alle tijdelijke bisschoppen.

Op 13 oktober 1851 overlijdt zijn voorganger monseigneur Den Dubbelden en wordt Joannes Zwijsen de bisschop van het voorlopige bisdom ‘s-Hertogenbosch (officieel: apostolische vicaris van ‘s-Hertogenbosch).

Met het concordaat dat paus Leo XII in 1827 met koning Willem I had gesloten, begonnen de plannen om de bisschoppelijk hiërarchie in Nederland te herstellen. Koning Willem II, die de katholieken goed gezind was, besloot de gesprekken met Rome hierover te intensiveren. Op 4 maart 1853 werd het herstel van de hiërarchie een feit met de pauselijke bul Ex qua die arcano. Daarmee werd het apostolisch vicariaat van ‘s-Hertogenbosch verheven tot bisdom. De apostolische administrator van dit nieuwe diocees werd Zwijsen. Hij werd geen diocesaan bisschop van Den Bosch, omdat de paus hem ook had benoemd tot hoofd van het nieuwe aartsbisdom Utrecht.

Aartsbisschop van Utrecht
Zwijsen was niet blij met zijn benoeming. Als het aan hem had gelegen dan was Utrecht geen aartsbisdom geworden maar ‘s-Hertogenbosch. De paus besliste anders en wees Zwijsen aan als metropoliet van Utrecht. Zwijsen gehoorzaamde. Op 21 april 1853 nam hij bezit van de aartsbisschoppelijke zetel. Zwijsen was daarbij niet zelf in Utrecht aanwezig. Hij vond het vanwege de politieke crisis die door het herstel van de kerkelijke hiërarchie was ontstaan, verstandiger zich te laten vertegenwoordigen door zijn secretaris. Op 7 november 1853 legde bisschop Joannes van Hooydonk van Breda namens de paus hem in grootseminarie Bovendonk te Hoeven het pallium op, het teken van metropolitane waardigheid en aanhankelijkheid aan de Heilige Stoel.

Huize Gerra
Zwijsen mocht zich van de regering niet in zijn residentiestad Utrecht vestigen. Hij liet daarom in Noord-Brabant een huis voor zichzelf bouwen. Het bevond zich tussen Den Bosch en Tilburg, bij het grootseminarie in Haaren. De woning noemde hij Huize Gerra, naar de naam van zijn titulair bisdom.

Krachtig bestuurder
Het aartsbisdom Utrecht omvatte de provincies Gelderland boven de Waal, Utrecht, Overijssel, Drenthe, Friesland en Groningen. Zwijsen nam de organisatie van het nieuwe aartsdiocees krachtig ter hand. Hij stichtte parochies en richtte dekenaten op. In 1857 richtte hij het aartsdiocesaan grootseminarie Rijsenburg op. Zwijsens biograaf Jan Peijnenburg (1996) schreef dat “hij tegenover zijn priesters strèng èn met veel begrip optrad”; “Inzake liturgie en vroomheid, met name als het gaat over de sacramenten van biecht en huwelijk, ontmoeten we een wettische man, soms zelfs op het scrupuleuze af.”

Mysterieuze moordaanslag
In de nacht van 14 op 15 juli 1863 vond in Huize Gerra een moordaanslag op de aartsbisschop plaats. Zwijsen werd badend in het bloed aangetroffen, met een kogel in zijn lichaam. Ook was er 5.000 gulden gestolen. De zaak is nooit opgelost. De aartsbisschop herstelde snel en vestigde zich voorlopig in het Fraterhuis in Tilburg. De aanslag is mogelijk de aanleiding geweest voor Zwijsens verhuizing naar Den Bosch. Op 14 maart 1864 kocht hij een herenhuis in de Peperstraat, dat nog steeds dienst doet als bisschoppelijk paleis.

Provinciaal Concilie
In 1865 presideerde aartsbisschop Zwijsen het Provinciaal Concilie, gehouden in de Sint-Janskathedraal in ‘s-Hertogenbosch. Dit concilie beoogde de strakke ordening van de Nederlandse kerkprovincie en de emancipatie van het katholieke volksdeel. De kerkelijke doctrine werd nauwelijks tot niet besproken. Veel aandacht werd er besteed aan de organisatie van de catechese.

Concilievader Vaticanum I
Als voorzitter van het Nederlandse episcopaat had Zwijsen grote invloed bij de bisschopsbenoemingen door de paus. Rome bezocht hij driemaal: in 1854 bij de afkondiging van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis, in 1862 toen hij regelde dat Andreas Schaepman zijn opvolger zou worden, en in 1870 bij het Eerste Vaticaans Concilie.

Bisschop van Den Bosch
Begin 1868 verzocht Zwijsen de paus hem te ontslaan van het zware ambt van aartsbisschop. Op 4 februari 1868 verleende Pius IX hem eervol ontslag als aartsbisschop van Utrecht; tegelijk benoemde de paus hem tot diocesaan bisschop van ‘s-Hertogenbosch, waarvan hij al sinds 1853 de administrator was. Hij droeg de titel aartsbisschop-bisschop. Tot het laatst toe heeft hij krachtig leiding gegeven aan het bestuur van zijn thuisbisdom.

Bronnen:

1840 – Oss heeft 690 huizen met 4.000 inwoners

In 1840 heeft de gemeente Oss 691 huizen met 4.000 inwoners. Om de ontwikkeling van de leefgebieden in de regio te zien, kunt u in de interactive topografische kaart hieronder de schuifbalk bewegen om te wisselen tussen die van 1840 en 2018.

[h5p id=”2″] Volledig scherm

In 1840 is de verdeling van bewoners naar dorp/buurtschap naar aantal  huizen is als volgt:

Dorp/buurtschap Huizen Inwoners
Oss en buurtschap Heuvel 189 1.113
Buurtschap Schaijk 66 712
Achterschaijk 22 118
Horzak 13 60
Korenstraat 16 76
Molenstraat 74 374
Heesche Weg 12 53
Ruwaard 21 107
Kortvoort 20 91
Kruisstraat 29 151
Vlashoek 26 123
Boschstraat 46 222
Amsteleind 32 167
Vierhoekje 33 153
Heihoek 20 98
Ussen 22 118
Vlied 50 264

Terug naar de tijdlijn

Bronnen:

1872 – Simon van den Bergh start met productie Margarine

afbeelding van Bergh, Samuel van den

Samuel van den Bergh () is de zoon van de

Simon van den Bergh (Geffen, 1819 – Rotterdam, 6 april 1907) is een Geffense koopman die zijn handelswaar (manufacturen en koloniale waren) verkoopt aan de vele boeren in de regio in ruil voor hun boter. In 1858 verhuist hij met zijn gezin en bedrijf naar Oss dat een centrum van boterhandel is en waar ook de concurrent Antoon Jurgens actief is. De afzetmarkt is Londen, maar door de felle concurrentie van Jurgens levert de boterhandel vooral verlies op en gaan ze in 1868 failliet.

Van den Bergh herstelt en start in 1872 met de produktie van margarine, in navolging van het succes van zijn Jurgens, die daar een jaar eerder mee was begonnen. Het was het begin van wat een felle concurrentiestrijd zou worden.

Hun oudste zoon Samuel (Sam) van den Bergh (Oss 6-4-1864 – Nice, Frankrijk 4-2-1941) komt na zijn Gymnasium-studie in Maastricht in 1882 in hun zaak werken en wordt net als hun vierde zoon Arnold van den Bergh in 1888 vennoot. In datzelfde jaar laat Arnold Villa Constance bouwen in de Molenstraat, vernoemd naar zijn dochter.

Vanaf het begin probeert Sam de margarine te verbeteren onder meer door contact met vooraanstaande chemici. Ook concentreert hij zich op de internationale opbouw van het bedrijf waarvan hij de algemene leiding heeft. In 1888 wordt een fabriek in Kleef (Duitsland) geopend en in 1895 volgt Brussel. En Engeland was al lang een steeds groeiend afzetgebied.

Om de groeiende stroom goederen te kunnen vervoeren ontwikkelt Arnold samen met Anton Jurgens plannen voor een kanaal van het Osse Station naar de Maas.

Jurgens had als katholieke concurrent betere toegang tot de gemeentepolitiek dan de joodse familie Van den Bergh. De broers Anton en Jan Jurgens worden invloedrijke gemeenteraadsleden die plannen in het voordeel van hun bedrijf beslechten. Als Anton Jurgens uiteindelijk de plannen voor het kanaal weet te blokkeren, verhuist de fabriek van Van den Bergh in 1891 naar Rotterdam.

Daarop verkoopt Arnold van den Bergh zijn huis aan Arnold Jurgens, die het omdoopte in Villa Johanna, naar zijn vrouw.

Bronnen:

1938 – Zedenzaak Oss als opmaat voor val kabinet Colijn en jodenvervolging

In het begin van 1938 is Nederland in de ban van Hitler. En van de Osse zedenzaak. De marechaussee, die permanent in Oss gestationeerd was voor de aanpak van de Osse Bende, onthult zijn ernstige vermoedens van misbruik van vrouwelijke werknemers bij Organon door hun directeur Sam Zwanenbergmisbruik van vrouwen door een katholieke priester, en het misbruik van minderjarige jongens door een tweede katholieke priester. Dat zou uiteindelijk de druppel vormen die de regering Colijn doet vallen. Maar het schandaal vormt ook voer voor Het Nationale Dagblad, Volk en Vaderland, Arnold Meijers, de leider van het Zwart Front, en Rost van Tonningen, namens de democratisch gekozen NSB in de tweede kamer, voor een goed georkestreerde hetze tegen de joden.

#MeToo avant la lettre?

Het zal nog tot 2010 duren voor de katholieken (gedwongen) durven kijken naar de misstanden in eigen gelederen. En nog 6 jaar vooraleer conclusies worden getrokken. En niet alleen naar de feitelijke misbruikers, maar vooral ook naar de rol van de kerkelijke zielzorgers en bestuurders die dat –al dan niet stilzwijgend– lieten bestaan, en de vaak permanente gevolgen voor de slachtoffers.

Datzelfde geldt voor Oss. Terwijl de jood snoeihard wordt aangepakt door de impopulaire Nederlanders met nazi-sympathiën, blijven Osse katholieke kerk en volk oorverdovend stil over hun priesters. En voeden daarmee onbedoeld de snode plannen van de NSB-ers. Al weet men wel beter; immers kent iedereen wel een slachtoffer in eigen fabriek, kerk of gezin. Het gebeurt en gonst al lang vóór 1938. Het komt het katholieke volk, zelf ook niet vrij van (latente) antisemitische opvattingen, eenvoudigweg te goed uit. En hetzelfde geldt voor hun machthebbers in kerk en  lokale- en nationale politiek. De katholieken zouden er alles aan doen om vervolging van de priesters te voorkomen. Dat uiteindelijk tot de val van de regering zou leiden. Ook Titus Bransma –die al geruime tijd in Nijmegen woont– blijft hierover voor zover bekend stil. Verontrustend is ook dat de krant die hij Oss naliet zich erg duidelijk afkeurend uitlaat over deze vorm van lokaal zedenverval … van de jood weliswaar!

Natuurlijk was de tijdsgeest anders. Getuige ook de discussies en inzichten die #MeToo zou opleveren. Maar wel pas 80(!) jaar nadien. 

Van slechte zeden naar systematische vernietiging

Foto van bord jodenverbod bij ingang Zwaneneberg-kantoor in Oss (geschat 1942/1943). Bron: http://3.bp.blogspot.com/-2ZqC499EWaY/T4VCEzmnSHI/AAAAAAAAACc/UD2gfra9FT4/s1600/zwanenberg.bmp

Uiteindelijk vormt de zedenzaak voor Oss zo de bijzondere en pijnlijke opmaat naar de nog veel moeilijkere vervolging en vernietiging van de joden vanaf juni 1942. En die van Titus Brandsma in diezelfde periode. 

De gemeente Oss geeft aan de Duitse autoriteiten door dat er in de maand juni 1942 364 personen als “Jood” gekwalificeerd wonen. Waaronder  “Volljuden”, “gemengd gehuwden” en gedoopte joden. Daarnaast overledenen en personen die  Oss al lang verlaten hadden. Enkele gezinnen vertrekken uit Oss, een enkeling emigreert, en 77 personen ‘duiken onder’ waarvan 7 alsnog worden gedeporteerd. Van de in totaal 252 gedeporteerde Ossenaren overleven slechts 6 mensen de concentratiekampen en keren terug in Oss.

Bronnen: